Gemeenten staan voor nieuwe uitdagingen op tal van gebieden: de doorontwikkeling van dienstverlening als gevolg van de decentralisaties, regionale samenwerking, de nieuwe Omgevingswet en inburgering van statushouders om er maar een paar te noemen. Dat de veranderingen in het sociale domein groot zijn, weet iedereen. Na de transitie is ingezet op de transformatie, vaak aangeduid als ‘werken vanuit de bedoeling’ en ‘aansluiten bij de leefwereld van de burger’. Dit heeft geleid tot andere vormen van dienstverlening, de vorming van sociale teams, samenwerking aan de voorkant van de organisaties: de toegang en ruimte voor professionals in de uitvoering.
Parallelle bewegingen: decentralisaties én regiegemeente!
Binnen gemeenten voltrokken de decentralisaties zich veelal parallel aan de ontwikkeling naar het zijn van een regiegemeente. Deze combinatie zorgde ervoor dat veel activiteiten en (wettelijke) taken op afstand zijn gezet. In de vorm van GR’en (SW, sociale diensten, GGD), BV’s (vaak met de gemeente als enige aandeelhouder), stichtingen of helemaal overgedragen aan marktpartijen. Uiteraard speelt dit breed bij veel taken van de gemeente. Denk daarbij aan belastingen, parkeren, sportaccommodaties, theaters, etc. Soms met veel impact op de dienstverlening aan individuele burgers en soms minder. Soms met eenvoudig te kwantificeren kosten en baten (maatschappelijke effecten) en soms is het lastig de relatie te leggen tussen inspanning en effect.
De redenen om gemeentelijke activiteiten te verzelfstandigen zijn divers, maar de meest genoemde zijn:
• Slagvaardigheid in de uitvoering, door beperking ambtelijk/bestuurlijke invloed in de operatie.
• Verbetering van kwaliteit van de dienstverlening door focus op de uitvoeringstaken.
• Innovatie gericht op het duurzaam aansluiten op de specifieke behoeften van doelgroepen.
• Kostenverlaging, door hogere efficiency of (eenvoudigweg) een andere kostenstructuur met een andere CAO.
Nieuwe koninkrijkjes en werken aan eigen identiteit
Bij de totstandkoming van deze partijen, die deze op afstand gezette taken uitvoeren (vaak ook wel ‘verbonden partijen’ genoemd) blijkt in de praktijk veel aandacht uit te gaan naar de juridische structuur en de governance en vooral ook naar de vorming van de nieuwe entiteit zelf. Er is relatief weinig aandacht voor de ‘latende partij’ en voor het invullen van de term ‘verbondenheid’. Vervolgens gaan deze nieuwe partijen aan de slag met continuïteit van de dienstverlening, hun eigen identiteit (eigen website, eigen logo met eigen kleuren, eigen…), hun team en hun positionering in het speelveld. Zo u wilt: nieuwe koninkrijkjes. Op zich logisch, maar daardoor wel eenzijdig. Zeker vanuit het perspectief dat voor veel van deze partijen geldt dat ze maar één opdrachtgever hebben, waar ze voor 100% financieel afhankelijk van zijn.
Ook het resterende deel van de gemeentelijke organisatie gaat op zoek naar de essentie van hun bestaansrecht. Zij probeert invulling te geven aan de nieuwe situatie en constateert dat er dan wel teveel, dan wel te weinig is overgedragen en dat dit tot allerlei afstemmingsvragen leidt, ook al zijn er organisatorische maatregelen genomen. Er zijn regisseurs, regievoerders, accountmanagers en demand managers benoemd en er zijn overleggremia ingericht. Dat laatste is al een uitdaging op zich: wie zit waarover bij elkaar en in welke rol en met welk mandaat? De gemeente komt vaak ook in de rol van opdrachtnemer op het gebied van de bedrijfsvoering: financiële administratie, ICT, management rapportages, HR-advies. En vaak vindt ook nog een deel van de uitvoering, bijvoorbeeld schuldhulpverlening of bezwaar & beroep, plaats binnen de gemeentelijke organisatie, met allerlei taakafbakeningsvraagstukken van dien.
Ander speelveld, andere spelregels, dezelfde spelers: ‘dat geeft gedoe!’
Samengevat: het speelveld is gewijzigd, de spelregels zijn veranderd, maar de spelers zijn hetzelfde gebleven. En dat leidt al snel tot:
• Wij – zij gedoe, met onderlinge verwijdering als kenmerk in plaats van onderlinge dialoog.
• Terugkerende discussies over wie waar van is, in plaats van het gesprek over de ‘gezamenlijke bedoeling’.
• Profileren van de eigenheid in plaats van optimaliseren van de gezamenlijkheid.
• Onduidelijkheid voor burgers waar ze terecht moeten voor welke dienstverlening.
• In-efficiency door suboptimale keuzes in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld dubbele investeringen in ICT-ondersteuning.
• Problematiek om op alle plekken te voldoen aan vereisten vanuit wet- en regelgeving, denk bijvoorbeeld aan de privacywetgeving en de archiefwet.
• Geen samenwerking tussen verschillende verbonden partijen, die gezamenlijk uitvoering geven aan de participatiewet, WMO en Jeugd. Zelfs zo ver dat meerdere partijen bijvoorbeeld een eigen werkgeversbenadering inrichten.
• Afnemend zicht op kosten en baten en zeker in het politiek gevoelige sociale domein: afnemend bestuurlijk comfort.
• En College en Raad zoeken naar hun invloed op de verbonden partijen, waar een belangrijk deel van het beleid van de gemeente wordt uitgevoerd.
Interessant?
In het volgende deel lees je over de aangrijpingspunten om het spel en de spelers (opnieuw) te verbinden.